Het woord geluk betekend voor iedereen wat anders. Voor sommigen mensen is het rijkdom, voor andere is het een leuk gezin. Maar wat voor iedereen hetzelfde is hoe deze factoren voor een geluksgevoel zorgen in het lichaam. Op deze pagina wordt exact het antwoord uitgelegd op de vraag welke lichamelijke processen er voor zorgen dat je je gelukkig voelt.
In de hersenen vinden biljoenen chemische processen plaats die ervoor zorgen dat je een geluksgevoel kunt ervaren.
Twee stofjes die veel invloed heeft op geluksgevoel zijn de neurotransmitters* en hormonen**. Neurotransmitters en hormonen lijken in veel opzichten op elkaar maar het grote verschil is de plek waar ze worden vrijgelaten. Neurotransmitters worden in de synapsspleet losgelaten en hormonen in het bloed.
In de zintuigen van mensen en dieren bevinden zich allemaal neuronen (zintuigcellen) die geprikkeld kunnen worden door de juiste prikkels. Deze prikkels worden omgezet in een impuls die naar het centraal zenuwstelsel en de hersenen wordt vervoerd. In de hersenen wordt de impuls doorgegeven tussen verschillende zenuwcellen. Sommige van deze zenuwcellen kunnen bepaalde neurotransmitters afgeven die ervoor zorgen dat er een geluksgevoel kan ontstaan. Deze neurotransmitters die voor een geluksgevoel zorgen zijn bijvoorbeeld endorfine, dopamine, serotonine, oxytocine, gamma-aminoboterzuur (GABA), noradrenaline en anandamide. Meer informatie over deze neurotransmitters kan worden gevonden op de pagina neurotransmitters en hormonen.
De impulsoverdracht tussen neuronen werkt hetzelfde, ook al zijn er 3 verschillende soorten neuronen. Een sensorische zenuwcel vervoerd een impuls van een zintuigcel naar het centrale zenuwstelsel. Een schakelcel vervoert de impuls binnen het centraal zenuwstelsel. Een bewegingszenuwcel vervoerd het impuls van het centraal zenuwstelsel naar de spieren. Het impuls wordt ook wel een actiepotentiaal genoemd. Binnen en buiten het celmembraan is de lading niet gelijk, binnen is het een beetje positiever dan buiten de cel.
Via de synapsen communiceren verschillende zenuwcellen met elkaar. De synaps laat blaasjes los met neurotransmitters in de synapsspleet. In de synapsspleet zitten receptoren die deze neurotransmitters opvangen en verwerken. De receptoren worden dan geactiveerd wat lijdt tot het openen of sluiten van de ion kanalen in het celmembraan. Dit kan zorgen voor diffusie van natrium plus ionen (natrium plus gaat via Na+ kanalen de cel in). Omdat de cel vanbinnen meer plus is gaan de N+ kanalen dicht en K+ kanalen open waardoor K+ door het celmembraan naar buiten gaat. Als de concentraties weer gelijk zijn aan beide kanten gaan de K+ poorten weer dicht en de K+/Na+ pomp gaat open om zich voor te bereiden op de volgende actiepotentiaal.
Sommige neurotransmitters worden afgebroken waarna ze nieuwe neurotransmitters gaan maken, andere worden hergebruikt en weer andere verdwijnen door diffusie. Een signaal is wel doorgegeven aan de volgende zenuwcel waarna die zijn signaal ook weer doorgeeft.
Wateroplosbare hormonen
Niet in water oplosbare hormonen
Bij hormonen werkt de opname iets anders. Hormoonklieren produceren de hormonen die vervolgens worden afgegeven aan het bloed. Dit bloed stroomt langs cellen waar hormonen zich hechten aan de door in het celmembraan bevindende receptoren. Alleen als de cel receptoren voor dat specifieke hormoon bevat kan het hormoon zich hechten.
Er zijn 2 soorten hormonen, 1 soort kan oplossen in water en de andere soort niet. Als het hormoon kan oplossen in water kan het hormoon niet het celmembraan passeren en moet het hormoon zijn boodschap die het draagt doorgeven aan een andere boodschapper. De hormonen hechten zich aan de receptoren en zetten een reactie in gang waarmee een andere boodschapper wordt gevormd. Vervolgens laat de andere boodschapper de cel de oorspronkelijke boodschap uitvoeren.
Bij de niet in water oplossende hormoon is het veel makkelijker. Dit zijn de in vet oplosbare hormonen bijvoorbeeld vitamine D. Deze hormonen kunnen wel het celmembraan passeren en zoeken vervolgens in het cytoplasme hun receptor. De receptor gaat samen met het hormoon naar de celkern en met behulp van transcriptie (kopiëren van DNA waarna RNA wordt gevormd) en translatie (aflezen RNA en daar een eiwit van vormen) een eiwit gevormd.
Normaal produceren hersencellen ongeveer evenveel neuronen, maar bij mensen met bijvoorbeeld een depressie gaat het niet allemaal even goed. De concentraties neurotransmitters zijn bij mensen met een depressie vaak lager dan normaal en de receptoren kunnen te gevoelig zijn of juist niet. Zoals op de pagina van de neurotransmitters te zien is zijn er veel hormonen/neurotransmitters die het gevoel van een persoon kunnen beïnvloeden. Als deze neurotransmitters of hormonen niet goed werken komt het gevoel van geluk, liefde, vrolijkheid niet goed over en kan men zich niet gelukkig voelen.
*Neurotransmitters zijn signaalstoffen die zenuwimpulsen overdragen in de synapsen tussen neuronen (zenuwcellen).
**Hormonen zijn stofjes die door endocrien klieren worden afgegeven.